WOUTER HUIS
ABOUT
WORKS
CONTACT

Mediated Realities and Spatial Frictions (2009–2011) / Gemedieerde werkelijkheden en ruimtelijke fricties (2009–2011),

(Dutch below)
During my time in the Advanced Master program Transmedia in Brussels (2009–2011), my practice developed into an inquiry into the ways in which reality is mediated, experienced, and reinterpreted. The central question that weaves through my work is how the relationship between observer and reality changes through the presence of media, frameworks, and structures — and how art, as an in-between space, can question this relationship.

My work during that period revolved around the realization that every perception is filtered: through physical distance, social context, personal conditioning, or technological mediation. I began to focus on what I then called the “first friction” — the moment in which an object, space, or event shifts from existing in the world to becoming an experience in the mind of the viewer. This friction is not noise or error, but rather a space of potential: a zone in which meaning emerges.

A recurring element in my work is the tension between “it” and “the other it” — a concept referring to the difference between an object and its representation, between the real and the imagined. Rather than attempting to bridge this gap, I embrace the space between. My installations and interventions often stage situations in which this gap becomes visible, as an invitation to conscious perception.

This became particularly clear in the project Memory of a Space, a four-channel audio installation I developed as part of the City of Sounds program by Q-O2. In this work, short sound fragments from a space were recorded and then played back randomly, creating a dynamic sonic memory. Unlike the work of Alvin Lucier, where sound is transformed through repetition, I opted for fragmentation and recombination as a method to re-experience the space. The installation not only questioned how we perceive sound, but also how memory and presence are constructed.

In addition to sound installations, I also developed spatial interventions, such as Performance #1, in which the opening of a garage door functioned as a theatrical act. The outside world was presented as performance: not as something that must be staged, but as something made visible again through the framework of the artwork. The subsequent Performance #2 introduced fictional elements — actors, sound — into the same space, further stretching the boundaries between documentary and fiction, between presence and representation. In Mind the Gap, I worked with split images, stroboscopy, and distorted soundtracks to make the audience aware of the mediation of their perception.

What connects these projects is a methodology based on protocols: temporary rules I devised to initiate a work, rather than starting from a fixed concept. These rules allowed for friction, deviation, and contextual responsiveness. Art became, for me, a space where delay could arise, where expectations were not fulfilled but postponed — and in which the viewer became aware of their own position within a system of seeing, listening, and interpreting.

My work from this period can be read as an exercise in keeping meanings open. By drawing attention to the mechanisms of mediation and representation, I question what is taken for granted and invite the viewer to recognize — and perhaps revise — their own frameworks.

 


[NL] Tijdens mijn tijd in het Advanced Master Transmedia-programma in Brussel (2009–2011) ontwikkelde mijn praktijk zich tot een onderzoek naar de manier waarop realiteit wordt bemiddeld, ervaren en herinterpreteerd. De centrale vraag die zich door mijn werk weeft, is hoe de relatie tussen waarnemer en werkelijkheid verandert door de aanwezigheid van media, kaders en structuren — en hoe kunst als tussenruimte deze relatie kan bevragen.

Mijn werk in die periode draaide om het besef dat elke waarneming wordt gefilterd: via fysieke afstand, sociale context, persoonlijke conditionering of technologische bemiddeling. Ik ben me gaan richten op wat ik toen de “eerste frictie” noemde — het moment waarop een object, ruimte of gebeurtenis overgaat van het zijn in de wereld naar het worden van een ervaring in het hoofd van de toeschouwer. Deze frictie is geen ruis of fout, maar eerder een ruimte van potentieel: een zone waarin betekenis ontstaat.

Een terugkerend element in mijn werk is de spanning tussen “het” en “het andere het” — een concept dat verwijst naar het verschil tussen een object en zijn representatie, tussen het reële en het verbeelde. In plaats van deze te willen overbruggen, omarm ik de kloof ertussen. Mijn installaties en interventies zetten vaak een situatie in scène waarin deze kloof zichtbaar wordt, als een uitnodiging tot bewuste waarneming.

Dit werd bijvoorbeeld duidelijk in het project Memory of a Space, een vierkanaals audio-installatie die ik ontwikkelde in het kader van het City of Sounds-programma van Q-O2. Daarin werden telkens korte geluidsfragmenten uit een ruimte opgenomen en willekeurig opnieuw afgespeeld, waardoor een dynamisch sonisch geheugen ontstond. In tegenstelling tot het werk van Alvin Lucier, waar geluid door herhaling wordt getransformeerd, koos ik voor fragmentatie en hercombinatie als methode om de ruimte te herbeleven. De installatie bevroeg niet alleen hoe we geluid waarnemen, maar ook hoe herinnering en aanwezigheid worden geconstrueerd.

Naast geluidsinstallaties ontwikkelde ik ook ruimtelijke interventies, zoals Performance #1, waarin het openen van een garagedeur als theatrale handeling fungeerde. De buitenwereld werd zo gepresenteerd als performance: niet als iets dat geënsceneerd moet worden, maar als iets dat door het kader van het kunstwerk opnieuw zichtbaar wordt. De daaropvolgende Performance #2 bracht fictieve elementen — acteurs, geluid — in dezelfde ruimte, waarmee de grens tussen documentair en fictief, tussen aanwezigheid en representatie, verder werd opgerekt. In Mind the Gap werkte ik met gesplitste beelden, stroboscopie en vervormde soundtracks om het publiek bewust te maken van de mediatie van hun waarneming.

Wat deze projecten verbindt, is een methodiek gebaseerd op protocollen: tijdelijke regels die ik opstelde om een werk op gang te brengen, in plaats van te werken vanuit een vastomlijnd idee. Deze regels boden ruimte voor frictie, afwijking en contextuele responsiviteit. Kunst werd voor mij een plek waar vertraging kon ontstaan, waar verwachtingen niet werden ingelost maar uitgesteld — en waarin de toeschouwer zich bewust werd van zijn eigen positie binnen een systeem van kijken, luisteren en interpreteren.

Mijn werk uit deze periode kan worden gelezen als een oefening in het openhouden van betekenissen. Door aandacht te geven aan de mechanismen van bemiddeling en representatie, stel ik vragen bij vanzelfsprekendheden en nodig ik de toeschouwer uit om zijn eigen kaders te herkennen — en eventueel te herzien.


---
categories: